Een speciale bron voor een webexpo

Recent heeft het ADVN de nieuwe webexpo Vergeet je knapzak en fietsvlag niet! gelanceerd over de VTB-fietscultuur in de periode na de Eerste Wereldoorlog. De online tentoonstelling presenteert het belang van de fiets voor de toeristische vereniging en doet dit aan de hand van een unieke bron: een overgeleverd schrift van VTB-reisleiders over de tochten die de afdeling had ondernomen tijdens het jaar 1937.

Er waren wel nog wat vraagtekens bij het schriftje: in de eerste plaats moest er achterhaald worden aan welke afdeling de bron toebehoorde, en wie dus de fietstochtjes had georganiseerd. Vermelding van de reisleiders’ familienaam en adres in de bron bracht al snel soelaas: het waren reisleiders van de VTB-afdeling Groot Antwerpen. We kunnen dit bevestigen aan de hand van een andere bron die van belang was voor de expo: het bewaarde jaarboek van de afdeling Groot-Antwerpen uit 1936 dat melding maakt van alle drie reisleiders.

ADVN VTB A1011: de voorpagina van het verslagboekje van de reisleiders van de afdeling Groot-Antwerpen uit 1937

Het jaarboek is een intrigerende bron, omdat het een beeld schetst van de regels die gevolgd moesten worden tijdens de fietstocht. Er waren zowel “algemene inlichtingen” als “bijzondere inlichtingen voor deelnemers aan fietstochten”.  De algemene inlichtingen beperkten zich vooral tot pragmatische aangelegenheden: “een inschrijving is alleen geldig wanneer het bedrag gestort is”, “wees steeds op tijd bij het vertrek”, en vanzelfsprekend: “een V.T.B.’er vergeet nooit zijn goed humeur.”

De bijzondere inlichtingen daarentegen, naast vanzelfsprekende praktische info zoals in het bezit zijn van “een degelijke fiets in goeden staat” met “goede banden, vóór- en achterlicht, herstelgerief, 2 goede remmen en fietsvlag”, schetst een beeld van hoe zo een tochtje precies verliep. Zo bestond de groep steeds uit een “voor- en achterleider” die de afbakening van de groep garandeerden, en “hulpvaardigheid” konden aanbieden indien nodig.

ADVN VB8087: Voorpagina van het jaarboek van de VTB-afdeling Groot-Antwerpen uit 1936.

Het opvallendste uit de specifieke inlichtingen echter is de vermelding van de “fluitsignalen” die door de leiders werden gegeven om “het ordelijk verloop van den tocht” te garanderen en tot meer veiligheid van de deelnemers” moesten leiden. Een “langgerekte noot (–)” was bijvoorbeeld de “verwittiging tot vertrek (inpakken, fiets nazien, enz.)”, een “korte stoot (-)” het signaal om “rechts [te] houden (ontdubbelen)”, en “vijf korte stooten (- – – – -)” een algemene oproep om te vertragen.

De fluitsignalen bevestigen het beeld dat tot nu toe uit het onderzoek naar de (vooroorlogse) VTB is ontstaan. Zoals uit het doctoraat van Bruno Notteboom blijkt, was een van de primaire doelstellingen van de VTB tijdens haar beginjaren educatief-pedagogisch, waaraan een “uitgesproken disciplinaire doelstelling werd gekoppeld”.[1] We kunnen de fluitsignalen en haar gebruik voor het “ordelijk verloop” in dit daglicht plaatsen als een kleine indicatie van de nadruk die de VTB tijdens deze periode legde op orde en tucht.

Het belang van het schriftje is echter dat het ons in staat stelt dit beeld ietwat te nuanceren. Aan de ene kant krijgen we inderdaad een bevestiging van de disciplinaire insteek, voornamelijk vanuit het perspectief van de reisleiders (in het bijzonder van de hoofdleider van de tochtjes, de lokale VTB-vertegenwoordiger Jean Mulleman).

Mulleman doet immers geregeld zijn beklag in het schriftje dat de regels niet nauwkeurig worden gevolgd, en bijgevolg vaak “terechtwijzingen” en “verwittigingen” moest geven aan deelnemers. Op een bepaald moment is er zelfs een bepaalde kliek (de “kliek Somers” uit Brasschaat) die zich van de groep afsplitst om op eigen houtje richting Tilburg te fietsen.

De “moedwilligen”, zoals Mulleman de kliek omschreef, illustreren echter hoe complex de fietstochtjes in de realiteit waren. De beschrijvingen, voorschriften en inlichtingen uit de gepubliceerde documenten geven immers maar een deel van het plaatje weer: Mullemans persoonlijke klachten tonen aan dat niet iedereen even tuk was op de voorgeschreven orde en tucht, en dat de pedagogische doeleinden ook niet altijd het gewenste effect behaalden.

Dat is naar mijn gevoel waarom het schriftje zo belangrijk is: het stelt ons immers in staat om de sociale complexiteit van de fietstochten beter in kaart te brengen en verschillende soorten fietsers (en breder: VTB’ers) uit die periode te typeren. Het schriftje illustreert hoe een op het eerste zicht banale activiteit zoals fietsen een gelaagde gebeurtenis is, waarbij we rekening moeten houden met de aanwezigheid van verschillende factoren. Het is daarom een mooi voorbeeld van de fascinerende geschiedenis van zowel de vereniging als de algemene geschiedenis van toerisme in de laatste honderd jaar.


[1] B. Notteboom, ‘Ouvrons les yeux!’ Stedenbouw en beeldvorming van het landschap in België, 1890-1940 (doctorale thesis, Universiteit Gent, 2009), 317.

Een deel van de bronnen die werden gebruikt voor dit stuk kun je hieronder raadplegen:

9 juni 1921: een groep “aanpakkers” komt samen in de Zingende Molens

Het klinkt misschien als een platitude, maar historische gebeurtenissen vinden zelden plaats op ‘historische’ locaties. Het startschot voor de totstandkoming van de VTB werd dan ook niet gegeven in een koninklijke zaal, schouwburg of andere grootse locatie, maar in de gemoedelijke gezelligheid van een lokaal Antwerps café op de hoek van het Statieplein (het huidige Koningin Astridplein) en de Gemeentestraat, De Zingende Molens.

Het begon allemaal met een klein berichtje dat op 4 juni 1921 in De Standaard werd gepubliceerd: de oproep “Naar een Vlaamschen Toeristenbond” deelde aan het Vlaamse leespubliek mee dat een “kleine kern van overtuigden – een drietal” de taak op zich had genomen om een Vlaamse toeristische vereniging te stichten. Het riep geïnteresseerden op om vijf dagen later te verzamelen in De Zingende Molens, en stelde een simpel doel voorop: “dat ieder die meent, op welke wijze en in welke mate dan ook, te kunnen bijdragen tot de oprichting van een V.T.B. zich dus nog heden aanmelde en ditmaal eens niet zegge: ‘dat het zonder hem ook wel zal gaan’.”[1]

De drie tenoren, de jonge ingenieur (Con)Stan(t) Leurs, de in Brussel wonende Nederlandse uitgever Chris de Does, en de Antwerpse stadsbediende Frits Henderickx, hadden voor hun oproep in De Standaard al uitvoerig de plannen besproken, en een deel van die conversaties wordt nog altijd bewaard in de collectie, in de toepasselijk genummerde archiefdoos A1.

In het bijzonder krijgen we ook een blik op de acties die Frits Henderickx – de, zoals we later zullen zien, ‘pessimist’ van het drietal – enkele jaren voordien al had ondernomen om een toeristische vereniging te stichten. Henderickx was immers lid van de Antwerpse tak van het Vlaams-nationalistische Vlaamsche Front (Frontpartij), en zag in de eerste plaats heil om in de schoot van de partij een toeristische afdeling op te richten.

De partij was het plan genegen, en op 27 juni 1919 vond een bureelvergadering plaats die zich boog over de materie en het voorstel van Henderickx goedkeurde. Met frisse moed wendde Henderickx zich tot zijn taak, maar kreeg al snel een slag van de hamer: de twee fietstochten die hij inrichtte om het veld af te toetsen brachten zo goed als niemand op de been. Daarenboven zorgde zijn aankomende dienstplicht ervoor dat hij spoedig alle plannen moest staken.

Henderickx’s mislukte poging had echter de kiem gelegd voor later succes: de bureelvergadering maakte immers ook melding van een bericht dat op 29 juni in het partijblad Ons Vaderland gepubliceerd zou worden. De oproep herinnerde de lezer aan voorgaande (gefaalde) pogingen om een Vlaamse toeristische vereniging te stichten, en zag het vooral als een noodzaak om zich te keren tegen de invloed van “den franskiljonschen Touring Club de Belgique”. Het bericht eindige zijn pleidooi voor een stichting met de oproep dat “wie de noodzakelijkheid van de oprichting van den Vlaamschen Wielrijders en Toeristenbond gevoelt en mede wil werken aan dit schoone doel, zende zijn betuiging van instemming aan den Boekhandel ‘Libertas’.”

Hoewel Henderickx kritisch stond tegenover het bericht – hij meende immers dat voorstellen die de Touring Club de Belgique (TCB) als “hoeksteen van hun betoog” namen, gedoemd waren te mislukken – stuurde hij op 1 juli een berichtje naar de boekhandel, en stelde zich niet veel later (niet toevallig na de twee mislukte fietstochten) “gaarne bereid naar mijn vermogen bij te dragen tot de werkzaamheden.” De eerste link met zijn medetenor, Chris de Does, was daarmee tot stand gekomen. De briefwisseling zou echter van korte duur zijn: Henderickx’s dienstplicht stopte al snel de conversatie tussen de twee.

Twee jaar lang zou er radiostilte zijn. De Does was in die tijd wel in contact gekomen met de derde tenor – Stan Leurs – maar, zoals hij later zelf toegaf in een brief aan Henderickx, concrete plannen hadden ze nog niet gevormd.

Na 13 april 1921 zou alles echter in een stroomversnelling komen. De voorzitter van het Vlaamsche Front, Herman Van Puymbroeck, meldde op die dag aan Henderickx dat hij een uitvoerige conversatie met Leurs had gehad over toerisme, en daarbij ook de naam van Henderickx had laten vallen. Van Puymbroeck – die later ook zou toetreden tot de VTB – spoorde zijn partijgenoot aan om contact op te nemen met Leurs om te zien wat er allemaal gedaan kon worden.

Henderickx sprong onmiddellijk in actie: hij contacteerde Leurs op 18 april, en had negen dagen later al een afspraak met de ingenieur om van gedachten te wisselen. Niet veel later zond Henderickx ook een berichtje naar De Does, en deed hem herinneren aan de “paar brieven [die ik] met u heb gewisseld” twee jaar eerder. De Does was de brieven duidelijk niet vergeten: hij sloot zich direct aan bij het tweetal. Hoewel het maar een kleine groep was, was het optimisme om de stichting van een toeristenbond tot een goed einde te brengen hoog. Zo ook bij Henderickx: “Staan we dus voorlopig enkel met z’n drieën, dan maar met z’n drieën voorwaarts!”

Er volgde echter al snel een discussie over wat de volgende stap moest zijn: Henderickx was een voorstander om achter gesloten deuren het werk rustig verder te zetten. Hij meende immers dat er “vooreerst niet meer mensen bij het opzet betrokken moeten zijn, dan nodig om daadwerkelijk de voorbereidende organisatie te beramen en tot stand te brengen. Als de Vl.T.B. er staat, dan eerst moet tot het publiek gegaan, eerder niet.” Of anders geformuleerd: “Presies zoals men tot z’n gasten zegt: Treedt binnen, dames en heren, de tafel is gedekt.”

De Does aan de andere kant was wél een voorstander van de publieke route: hij meende dat het nodig was om zoveel mogelijk “’aanpakkers’ bij elkaar te krijgen en de wagen aan het rollen te brengen. Het wordt nu ook tijd!”. Een bijeenkomst in Antwerpen leek hem daarvoor het meest geschikt om ervoor te zorgen dat “er van ’t jaar nog iets van [zou] komen.”

Jammer genoeg ontbreekt het vervolg van de conversatie tussen de drie tenoren, maar we kunnen wel vaststellen wie uiteindelijk het pleit had gewonnen. Op 9 juni vindt de eerste bijeenkomt van “aanpakkers” samen in het Antwerpse café: er zouden uiteindelijk 37 mensen opdagen. Veel werd er uiteindelijk niet beslist en er zouden in de maanden die volgden nog vele debatten en discussies gevoerd worden, maar de eerste steen was wel gelegd: de “aanpakkers” hadden de ‘VTBwagen’ aan het rollen gebracht.  


[1] Je kan het bericht uit De Standaard online terugvinden in de Belgicapress databank: zie https://www.belgicapress.be/index.php


Een deel van de bronnen die werden gebruikt voor dit stuk kun je hieronder raadplegen: