“Hoezee, de v.t.b., hoezee!”

Het Staplied onder de loep.

Een uitgave van de tekst van het Staplied. [ADVN, A137]

Zangavonden – waarbij ik spontaan moet denken aan de talloze cantussen van diverse studentenkringen – kennen een lange geschiedenis. De meeste volksliederen dateren van de periode rond de 18de en 19de eeuw. In deze tijd was er namelijk sprake van een opkomend nationalisme.

Op het Taelcongres in 1841 werd de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling van de Vlaamse muziek. Het taalcongres was een vergadering van 42 Vlaamse taal- en letterkundigen, die plaatsvond op 23 en 24 oktober 1841 in Gent. Letterkundigen zoals Jan Frans Willems en Ferdinand Snellaert protesteerden omdat men in koren Franse liederen zong. Willems en Snellaert bestudeerden het oude Vlaamse lied. Het zingen van teksten in de moedertaal beschouwden zij als een element “ter volksbeschaving” en daarom voerden ze een intense actie voor “de verspreiding van nationalen zang”. De liedstudies en -bundels volgden elkaar vlug op: Willems publiceerde in 1844 zijn Oude Vlaemsche Liederen, waarvan Snellaert in 1848 het tweede deel verzorgde.

Vanaf 1840 zou muziek een belangrijke rol gaan spelen binnen de Vlaamse beweging: voor de vele koorverenigingen werd een nieuw repertoire geschreven en via (strijd) liederen, cantates en koorwerken werden de ideeën van de Vlaamse beweging gepropageerd. Toch bereikte de Vlaamse muziekbeweging slechts een kleine laag van de burgerij en waren er maar weinig praktische resultaten. Er werd in die jaren meestal meer aandacht besteed aan de strijdlustige en bewustmakende teksten dan aan de muzikale kwaliteiten van een compositie. Toch vormden deze zangspelen de voedingsbodem voor de vroegste Vlaamse
opera’s.

Mijn interesse voor Vlaamse volksliederen werd gewekt door een oude LP-plaat uit het VTB archief met daarop het Staplied van de VTB. Het refrein alleen al toont dat dit volkslied een klein maar krachtig voorbeeld is van de nauwe band tussen de Vlaamse beweging en muziek. Het refrein gaat immers als volgt:

“Hoezee, Hoezee, Toeristenbond !
De V.T.B.er troepen veroveren hun eigen grond ;
Gaan wijd en zijd de wereld rond,
Hun jolig staplied in den mond.
Hoezee, de V.T.B., Hoezee !”

Klink op de LP plaat om het Staplied te beluisteren!
Renaat Veremans dirigeert op de Grote Markt van Brussel
ter gelegenheid van het 5de Vlaams Nationaal Zangfeest in
[ADVN, VFA6594]

De twee Vlaamsgezinde muzikanten van het Staplied zijn Willem Gijssels (1875-1945) en Renaat Veremans (1894-1969). Gijssels is de schrijver van het gedicht Vlaanderen, dat in 1912 door Renaat Veremans op muziek werd gezet en een heus succes werd. Veremans was één van de populairste Vlaamse componisten van zijn generatie. Tijdens zijn studies aan het kunsthumaniora Lemmensinstituut won hij een wedstrijd van de Maatschappij voor Taal en Volk met zijn compositie van het lied Vlaanderen.

De VTB had bepaalde voorwaarden vooropgesteld waaraan een lid moest voldoen om de “naam van VTB’er waardig” te zijn. De meest voor de hand liggende voorwaarde was dat de gedroomde VTB’er expliciet een Vlaamse identiteit uitdroeg (“naar eigen aard en in eigen taal”). Muzikale richtlijnen vormden daarbij een onderdeel van de toeristische uitrusting van de ‘ideale VTB’er’. Met een ‘VTB-liederboekje’ in de hand (met nog meer liederen zoals Met VTB Vooruit en het Zegelied van VTB) trotseerden de VTBleden de Vlaamse toeristische landschappen. Ook bondsknopen of fietsvlagjes waren standaard terug te vinden in de toeristische outfit van de VTB’er, die daardoor ook (althans volgens het bestuur van de vereniging), de “meest praktische propagandisten” van de bond werden. De VTB’ers werden zo getransformeerd tot wandelende en fietsende reclameborden die ten volle ingezet werden om de idealen van de bond kenbaar te maken. Dit zorgde voor spanning tussen de VTB als enerzijds louter toeristische vereniging en anderzijds expliciet Vlaamse culturele organisatie.

Wandelaars leggen het traject tussen Halle en Beersel
af bij de inhuldiging van het Hendrik Conscience-pad, 1935.
[ADVN, Archief VTB-VAB, onverwerkt]

Door Vlaamse cultuurorganisaties als het Algemeen Nederlands Zangverbond (ANZ), de VTB en het Davidsfonds werden de liederavonden nog lange tijd in stand gehouden. Vanaf de jaren 1950 kan men stellen dat op inhoudelijk vlak het ANZ steeds meer de nadruk legde op het cultureel-politieke en steeds minder op concrete strijdpunten van de Vlaamse beweging. Belangrijke knelpunten van de Vlaamse problematiek werden dan belicht in de teksten, zoals bijvoorbeeld amnestie. Het ANZ werkte ook nauw samen met organisaties zoals het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens. Toen Richard Celis in 1987 voorzitter werd, kwamen ook thema’s als armoede en milieu aan bod, wat echter door Vlaams-radicalen als weinig relevant voor de Vlaamse strijd werd beschouwd.

Liederavonden hebben nog tot op de dag van vandaag een plaats in de Vlaamse beweging. Zo vindt in 2023 het 83ste Vlaams Nationaal Zangfeest plaats. Het Vlaams Nationaal Zangfeest is een jaarlijkse bijeenkomst van Vlamingen die volksliederen zingen, ondersteund door orkest, koren en dans voorstellingen. Koorzang kan zowel moreel als pedagogisch een positief effect hebben. Veel mensen delen immers de overtuiging dat (samen) zingen de moraal verbetert. Een overtuiging die ook door de vele zingende VTB-wandelaars werd gedeeld.

29 januari 1922: afspraak in ‘De Gulden Kroon’

‘Tot ons groot spijt moeten wij vooreerst verklaren, dat het niet is mogen gelukken met 1 januari l.l. de werkzaamheden van den VTB aan te vangen.’ Met deze spijtbetuiging opende het voorlopige comité van de VTB haar brief aan haar ‘geachte medeleden’ in januari 1922. De brief veranderde echter snel van toon: het comité deelde immers mee dat ‘onze voorbereidende arbeid nu zoover gevorderd is, dat de stichting van den Bond – en daarmede zijn openbaar optreden – zeer binnenkort mogelijk is geworden.’

Zeven maanden nadat een groep ‘aanpakkers’ was samengekomen in café De Zingende Molens achtte het voorlopige comité het moment aangebroken om over te gaan tot de officiële stichting van de VTB. Op zondagochtend 29 januari, in ‘een der lokalen van het “Café Gorlé”, hoek Sint-Jacobsmarkt en Jezusstraat’, zou de knoop finaal doorgehakt worden. De stichting was echter nog geen voldongen feit, en het comité drong er bij haar stichtende leden op aan de vergadering bij te wonen.

‘ Zou de opkomst of de blijken van instemming beneden
redelijke verwachtingen blijven, dan zal
het Voorlopig Komiteit daaruit de logische gevolgtrekking maken!’

Het comité zag de vergadering immers als het start- of stopsein voor haar toekomstige werkzaamheden: ‘Zou de opkomst of de blijken van instemming beneden redelijke verwachtingen blijven, dan zal het Voorlopig Komiteit daaruit de logische gevolgtrekking maken!’. Ze waarschuwde haar leden dat als er niet genoeg animo zou zijn, ‘de mogelijkheid om tot een VTB te komen wellicht voor vele jaren van de baan’ zou zijn. De sense of urgency was bij het comité dan ook zeer groot: ‘men bedenke dus dat deze vergadering beslissend kan zijn!’.

De nood bleek uiteindelijk hoog genoeg te zijn bij de leden: 29 januari 1922 werd het officiële startschot van het honderdjarige parcours dat de VTB heeft doorlopen. Twee elementen uit de desbetreffende brief die het voorlopige comité aan haar leden stuurde verdienen na honderd jaar echter nog steeds extra aandacht. Ten eerste de locatie. ‘Café Gorlé’ verwijst naar de uitbater van het café op de hoek van de Sint-Jacobsmarkt en de Jezusstraat in Antwerpen. Edward Frans Gorlé, geboren op 28 september 1877, had samen met zijn vrouw Christina Marie Vanlier twee cafés in Antwerpen. ‘In de Toneelwereld’ in de Carnotstraat nr.40, en vanaf 1911 het café waar de VTB zou gesticht worden. De brief maakt melding van ‘Café Gorlé’, maar in Eenige bladzijden over het jong, schoon leven van den Vlaamschen Toeristenbond (1925) geeft VTB-secretaris Frans Luyten de echte naam van het café prijs: ‘een kern belangstellenden […] waren [op 29 januari 1922] opgeroepen bij Edward Gorlé, in “De Gulden Kroon”, hoek Jezusstraat en Sint-Jacobsmarkt.’

Foto van Stan Leurs met zijn dochter in de jaren 1930. Leurs was een van de drie stichters van het voorlopig comité van de VTB. ADVN VQT 11.21

Diezelfde Frans Luyten leidt ons ook tot een tweede opvallende vaststelling in de brief. Het adres van het voorlopige comité op de brief was immers verkeerd. De vestiging van de voorlopige VTB bevond zich in januari 1922 immers niet in de Jan Blockxstraat nr.10, maar in de woonkamer van Frans Luyten op de Oude Steenweg nr.13. Het is ook opvallend dat Frans Luyten, in tegenstelling tot zijn medeondertekenaars Chris de Does en Stan Leurs, als ‘tijdelijke’ secretaris werd voorgesteld. De reden hiervoor is dat een maand eerder de toenmalige secretaris van de VTB, Frits Henderickx, ontslag had genomen, en Luyten tijdelijk de functie had overgenomen (hij zou die ‘tijdelijke’ functie uiteindelijk blijven vervullen tot 1926). Henderickx oordeelde altijd dat Leurs en De Does te hard van stapel liepen, en toen de uitwerking van de plannen na de samenkomst in De Zingende Molens vertraging opliep, verslechterde de relatie tussen het drietal. Henderickx was immers van mening dat ‘omwentelingsplannen die zich opmaken om op een drafje heel Vlaanderen te veroveren, die zich schitterend voordoen, maar elk verband met de werkelijkheid ontberen, lopen naar het fiasco’. Henderickx trok uiteindelijk zijn conclusie nadat de stichting van de VTB opnieuw was uitgesteld, en diende in december 1921 zijn ontslag in.

Honderd jaar later, en met de viering van de officiële stichting in het vooruitzicht, kunnen we stellen dat dit op lange termijn een verkeerde inschatting is geweest: de ‘omwentelingsplannen’ die op ‘een drafje’ Vlaanderen wilden veroveren, bleken uiteindelijk succesvoller te zijn dan Henderickx in die decembermaand voor mogelijk had geacht…

Een deel van de bronnen die werden gebruikt voor dit stuk kun je hieronder raadplegen:

1926: een jaar van ‘hoopvolle verwachtingen’ geplaagd door ‘kinderziektes’

Nummer 19 van het vijfde volume van het VTB-bondsblad (1 oktober 1926) opende met een opvallende mededeling van hoofdredacteur Stan Leurs aan de abonnees: ‘Na geruimen tijd geschorst te zijn geweest, – euvel waarvoor de Bond niet aansprakelijk kan gesteld worden! – verschijnt ons orgaan met dit nummer opnieuw.’ Leurs maakte vervolgens de belofte aan de lezende leden dat ‘van nu af zal het stipt, op de gewone data, de leden bereiken.’[1]

Nummer 19 – en Leurs’ belofte – moeten als een aangename verrassing in de bus van de VTB’ers zijn gevallen: de leden hadden immers een lange tijd op een nieuw nummer van het tijdschrift moeten wachten, aangezien nrs.14 tot en met 18 niet tot bij de drukker waren geraakt, en dus ook nooit zijn gepubliceerd.[2]

Maar dat was niet het enige wat in het oog sprong. Het bondsblad had ook een nieuwe titel gekregen, en werd vanaf heden niet meer gepubliceerd als De Toerist, maar Toerisme. Het hoofdbestuur benadrukte daarenboven haar drang om het bondsblad in een nieuw jasje te steken door een prijskamp uit te schrijven voor tekenaars om een nieuw omslaghoofd voor het blad uit te werken (de winnaar kreeg een prijs van 250 frank). Het winnende voorstel dat voor de eerste keer op het voorblad van het tijdschrift verscheen in januari 1927 zou uiteindelijk maar vijf jaar op de eerste pagina van het bondsblad prijken: het werd in 1932 vervangen door een nieuwe vormgeving om het tienjarig bestaan van de bond in de kijker te zetten, en het tijdschrift er (althans volgens de redactie) ‘frisscher [te doen] uitzien’.

Het winnende voorstel voor een nieuw omslaghoofd zou voor de eerste keer op 1-1-1927 bovenaan Toerisme prijken.

Naast de prijsvraag voor tekenaars richtte de redactie nog een tweede vraag in die een tipje van de sluier oplicht waarom de VTB precies in 1926 een vernieuwingsactie van haar tijdschrift in gang had gezet. De vereniging riep immers ook drukkers op om voorstellen in te dienen, aangezien het bestuur voor ogen had om ‘het drukken van Toerisme voor een bepaalde tijdsspanne’ vast toe te wijzen aan een bepaalde drukkerij.[3]

De zoektocht naar een nieuwe drukker kwam niet uit de lucht gevallen. Het jarenlange dispuut tussen de VTB en drukkerij Liberas (met de steeds terugkerende klacht dat de uitgave van het blad onverzorgd was en geregeld te laat in de bus van de leden viel) had uiteindelijk geleid tot een rechtszaak tussen de twee, wat ook de reden was voor de tijdelijke opschorting van het tijdschrift. De groeiende vete tussen de drukker en de VTB had bovendien een jaar eerder al gezorgd voor de exit van een van de drie stichtende leden van de VTB en beheerder van Liberas, Chris de Does, uit het bestuur van de organisatie.

Het juridisch dispuut tussen De Does en de VTB in 1926 (uiteindelijk maar een kleine voetnoot in de lange geschiedenis van de bond) is emblematisch voor de beginjaren van de toeristische vereniging. Want ondanks de exponentiële groei van het ledenaantal was de organisatie van de vereniging in de beginjaren veelal chaotisch verlopen. Archiefdoos A154 (die de (algemene) bestuursvergaderingen tussen 1922 en 1932 bewaart) schept een beeld van een vereniging die in haar beginjaren nog volop op zoek was naar een identiteit: Jozef Goossenaerts kantte zich bijvoorbeeld tegen het idee om veel (bonds)reizen in te richten, omdat, zo oordeelde hij, ‘het nieuwtje van deze gelegenheden na zekere tijd niet de noodige aantrekkelijkheid zal behouden.’[4]

Naast interne discussies over hoe precies de VTB haar kerntaken zou uitvoeren – wat precies betekende de ‘T’ in VTB? – toont de archiefdoos bovenal de verschillende moeilijkheden waarmee de organisatie in het begin werd geconfronteerd. De vele ambities die de VTB bij haar ontstaan had uitgesproken – o.m. natuurbescherming, bondsreizen, en de uitbouw van een toeristische infrastructuur in Vlaanderen – bleken in de praktijk moeilijker van de grond te komen dan initieel gedacht. Het leidde tot een constante stoelendans in het bestuur, met de vaak terugkomende klacht dat de hoeveelheid uren die aan de VTB besteed moest worden niet te rijmen viel met andere bezigheden: velen hadden blijkbaar onderschat hoe intensief de uitbouw van een Vlaamse toeristische organisatie was. Daarenboven had de exponentiële groei van het ledenaantal al snel tot een tekort aan werkkrachten geleid. De eerste secretaris van de VTB, Frans Luyten, kaartte geregeld de problematiek van zowel personeels- als ruimtetekort aan: de enorme ‘toevloed van nieuwe leden’ betekende dat ‘de briefwisseling in verhouding steeg’ en Luyten en het secretariaat geregeld ‘buitengewoon zware maanden’ hadden meegemaakt. Het moet daarom niet verbazen dat Luyten zich tijdens de vergaderingen meermaals liet ontvallen dat hij het liefst zijn post naast zich wilde neerleggen (zo meldde de bestuursvergadering al in 1922 dat de ‘secretaris [Luyten] wenscht bepaald ontslag te nemen’).[5]

Maar ondanks de perikelen binnenshuis toonde de VTB zich in deze periode steeds ambitieus naar de buitenwereld en stelde ze haar doelen nog eens op scherp. Met veel fanfare kondigde de vereniging in 1924 de oprichting (onder ‘bescherming van de VTB’) van de allereerste Vlaamse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer (in de Kempen) aan.[6] Een jaar later maakte ze plannen op om verschillende commissies op te richten (waaronder ‘monumentenzorg’ en ‘folklore’), en stelde ze in het bestuur haar ambitieus plan voor om het gebrek aan werkruimte op te lossen: de aankoop van een eigen ‘VTB-huis’ via de inrichting van een steunfonds. Door de hoeveelheid van vooruitzichten en plannen kondigde het jaar 1926 zichzelf volgens Stan Leurs daarom aan als een jaar vol ‘hoopvolle verwachtingen’ dat de voorgaande perikelen zou verhelpen.

Het draaide uiteindelijk anders uit: het was niet het jaar van ‘hoopvolle verwachtingen’ zoals Leurs eerst beoogde, maar van ‘kinderziekte’. De vereniging verloor eerst en vooral haar ‘koenen werker […] die dagen en nachten offerde voor het heil en bloei van den Bond’: Luyten had in 1926 genoeg gezien, en diende zijn ontslag in als algemene secretaris. De verschillende commissies kwamen zeer traag van de grond (enkel ‘monumentenzorg’, in 1925 opgericht, leek een snelle vlucht te nemen). De bondsreizen die waren georganiseerd – en gepromoot via de fascinerende brochure Houdt u van reizen? (mogelijk de eerste reisbrochure ooit door de VTB gepubliceerd) – hadden de vereniging met een financiële kater opgezadeld. Daarenboven hadden de ambities van de VTB een deuk gekregen door de vermindering van de provinciale subsidies, en had de aankoop van een eigen ‘VTB-huis’ mede daardoor vertraging opgelopen. En dit alles werd ten slotte nog overschaduwd door het juridisch dispuut tussen de vereniging en haar uitgeverij, waardoor het bondsblad, zoals eerder aangehaald, tijdelijk opgeschorst moest worden.

Ondanks de tegenvallende resultaten vormt het ‘jaar van de kinderziekte’ een spilmoment in de vroege geschiedenis van de VTB: de perikelen van de eerste jaren – die uiteindelijk hun hoogtepunt kenden in 1926 – leidden immers tot een hervorming van het bestuur van de vereniging. Op basis van de voorgaande ervaringen werd er in 1927 geoordeeld dat een hervorming en centralisatie van zowel het algemeen als het dagelijkse bestuur essentieel was. Op aangeven van toekomstig voorzitter Jozef van Overstraeten werd de stoelendans van het algemeen bestuur aangepakt door niet enkel ‘vooraanstaande Vlamingen’ (die, zoals de eerste jaren toonden, niet altijd tijd of belangstelling hadden) toe te laten, maar ook ‘personen die reeds een tijdje aktief medewerker zijn en dus bewezen hebben op hun plaats te zijn in de [algemene bondsleiding].’[7] Op die manier ontstond er een nieuwe sociale mobiliteit in de vereniging, hetgeen ijverige of ambitieuze lokale vertegenwoordigers kon aanmoedigen of inspireren, aangezien er een mogelijke positie in het nationale bestuur in het verschiet lag.

Daarnaast werden de bevoegdheden van de verschillende leden van het dagelijkse bestuur geherdefinieerd en op scherp gezet. Een opvallende evolutie hierin was de hervorming van het statuut van de algemene secretaris (na het ontslag van Luyten in 1926 had Leurs de positie overgenomen), die een belangrijkere rol toebedeeld kreeg: hij werd ‘verantwoordelijk voor alle gedrukte documenten uitgaande van de bond’, werd ‘leider van het personeel’, kreeg het ‘archief, de bibliotheek en de documentatie’ van de vereniging in handen, en werd op dezelfde voet geplaatst als de voorzitter als ‘vertegenwoordiger’ van de VTB. De algemene secretaris werd daardoor een van de belangrijkste (en machtigste) figuren in de VTB, en zorgde ervoor dat het dagelijkse bestuur meer gecentraliseerd was geworden.

Op lange termijn zouden deze hervormingen nog geregeld tot wrevel en botsingen leidden tussen het personeel/leden en het dagelijkse bestuur, maar op korte termijn (althans voor de rest van de tussenoorlogse periode) leek het euvel van de ‘kinderziekte’ verholpen te zijn geweest. Dit werd misschien het mooiste in de verf gezet door de totstandkoming van het eigen ‘VTB-huis’: op het einde van 1926 was de vereniging er immers in geslaagd om een pand aan te kopen op de Paardenmarkt nr.70: het ‘VTB-huis’ zou voor een tiental jaar (tot ze verhuisden naar haar gekende locatie op de Sint-Jacobsmarkt) dé plaats worden van waaruit de VTB haar ambitieuze doelen in de realiteit wilde omzetten.

Gelet op de verschillende omstandigheden en moeilijkheden die in 1926 samenkwamen, vormt het ‘jaar van de kinderziekte’ volgens mij een cruciaal moment in de vroege geschiedenis van de VTB. Enerzijds legt het de perikelen van de beginjaren bloot, maar anderzijds geeft het ook een verklaring voor de hervormingen in het bestuur die voor jaar en dag het reilen en zeilen van de toeristische vereniging zouden bepalen.  


[1] Stan Leurs, ‘Aan de leden’, Toerisme 5/19 (1-10-1926), p.305.

[2] Het opschorten van het bondsblad in 1926 is echter geen unicum in de lange geschiedenis van de VTB: het zou zich nog tweemaal voordoen in 1940 en 1944.

[3] S.n., ‘Prijsvraag aan de drukkers’, Toerisme 5/22 (15-11-1926), p.385.

[4] A154, Bestuursvergadering 14-9-1924

[5] A154, Bestuursvergadering

[6] Kempenaar, ‘Stichting van een Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer in de Kempen onder bescherming van V.T.B’ De Toerist 3/23 (1-12-1924), p.210-211

[7] A154, Algemene Bestuursvergadering 9-10-1927

Een deel van de bronnen die werden gebruikt voor dit stuk kun je hieronder raadplegen:

Een speciale bron voor een webexpo

Recent heeft het ADVN de nieuwe webexpo Vergeet je knapzak en fietsvlag niet! gelanceerd over de VTB-fietscultuur in de periode na de Eerste Wereldoorlog. De online tentoonstelling presenteert het belang van de fiets voor de toeristische vereniging en doet dit aan de hand van een unieke bron: een overgeleverd schrift van VTB-reisleiders over de tochten die de afdeling had ondernomen tijdens het jaar 1937.

Er waren wel nog wat vraagtekens bij het schriftje: in de eerste plaats moest er achterhaald worden aan welke afdeling de bron toebehoorde, en wie dus de fietstochtjes had georganiseerd. Vermelding van de reisleiders’ familienaam en adres in de bron bracht al snel soelaas: het waren reisleiders van de VTB-afdeling Groot Antwerpen. We kunnen dit bevestigen aan de hand van een andere bron die van belang was voor de expo: het bewaarde jaarboek van de afdeling Groot-Antwerpen uit 1936 dat melding maakt van alle drie reisleiders.

ADVN VTB A1011: de voorpagina van het verslagboekje van de reisleiders van de afdeling Groot-Antwerpen uit 1937

Het jaarboek is een intrigerende bron, omdat het een beeld schetst van de regels die gevolgd moesten worden tijdens de fietstocht. Er waren zowel “algemene inlichtingen” als “bijzondere inlichtingen voor deelnemers aan fietstochten”.  De algemene inlichtingen beperkten zich vooral tot pragmatische aangelegenheden: “een inschrijving is alleen geldig wanneer het bedrag gestort is”, “wees steeds op tijd bij het vertrek”, en vanzelfsprekend: “een V.T.B.’er vergeet nooit zijn goed humeur.”

De bijzondere inlichtingen daarentegen, naast vanzelfsprekende praktische info zoals in het bezit zijn van “een degelijke fiets in goeden staat” met “goede banden, vóór- en achterlicht, herstelgerief, 2 goede remmen en fietsvlag”, schetst een beeld van hoe zo een tochtje precies verliep. Zo bestond de groep steeds uit een “voor- en achterleider” die de afbakening van de groep garandeerden, en “hulpvaardigheid” konden aanbieden indien nodig.

ADVN VB8087: Voorpagina van het jaarboek van de VTB-afdeling Groot-Antwerpen uit 1936.

Het opvallendste uit de specifieke inlichtingen echter is de vermelding van de “fluitsignalen” die door de leiders werden gegeven om “het ordelijk verloop van den tocht” te garanderen en tot meer veiligheid van de deelnemers” moesten leiden. Een “langgerekte noot (–)” was bijvoorbeeld de “verwittiging tot vertrek (inpakken, fiets nazien, enz.)”, een “korte stoot (-)” het signaal om “rechts [te] houden (ontdubbelen)”, en “vijf korte stooten (- – – – -)” een algemene oproep om te vertragen.

De fluitsignalen bevestigen het beeld dat tot nu toe uit het onderzoek naar de (vooroorlogse) VTB is ontstaan. Zoals uit het doctoraat van Bruno Notteboom blijkt, was een van de primaire doelstellingen van de VTB tijdens haar beginjaren educatief-pedagogisch, waaraan een “uitgesproken disciplinaire doelstelling werd gekoppeld”.[1] We kunnen de fluitsignalen en haar gebruik voor het “ordelijk verloop” in dit daglicht plaatsen als een kleine indicatie van de nadruk die de VTB tijdens deze periode legde op orde en tucht.

Het belang van het schriftje is echter dat het ons in staat stelt dit beeld ietwat te nuanceren. Aan de ene kant krijgen we inderdaad een bevestiging van de disciplinaire insteek, voornamelijk vanuit het perspectief van de reisleiders (in het bijzonder van de hoofdleider van de tochtjes, de lokale VTB-vertegenwoordiger Jean Mulleman).

Mulleman doet immers geregeld zijn beklag in het schriftje dat de regels niet nauwkeurig worden gevolgd, en bijgevolg vaak “terechtwijzingen” en “verwittigingen” moest geven aan deelnemers. Op een bepaald moment is er zelfs een bepaalde kliek (de “kliek Somers” uit Brasschaat) die zich van de groep afsplitst om op eigen houtje richting Tilburg te fietsen.

De “moedwilligen”, zoals Mulleman de kliek omschreef, illustreren echter hoe complex de fietstochtjes in de realiteit waren. De beschrijvingen, voorschriften en inlichtingen uit de gepubliceerde documenten geven immers maar een deel van het plaatje weer: Mullemans persoonlijke klachten tonen aan dat niet iedereen even tuk was op de voorgeschreven orde en tucht, en dat de pedagogische doeleinden ook niet altijd het gewenste effect behaalden.

Dat is naar mijn gevoel waarom het schriftje zo belangrijk is: het stelt ons immers in staat om de sociale complexiteit van de fietstochten beter in kaart te brengen en verschillende soorten fietsers (en breder: VTB’ers) uit die periode te typeren. Het schriftje illustreert hoe een op het eerste zicht banale activiteit zoals fietsen een gelaagde gebeurtenis is, waarbij we rekening moeten houden met de aanwezigheid van verschillende factoren. Het is daarom een mooi voorbeeld van de fascinerende geschiedenis van zowel de vereniging als de algemene geschiedenis van toerisme in de laatste honderd jaar.


[1] B. Notteboom, ‘Ouvrons les yeux!’ Stedenbouw en beeldvorming van het landschap in België, 1890-1940 (doctorale thesis, Universiteit Gent, 2009), 317.

Een deel van de bronnen die werden gebruikt voor dit stuk kun je hieronder raadplegen:

9 juni 1921: een groep “aanpakkers” komt samen in de Zingende Molens

Het klinkt misschien als een platitude, maar historische gebeurtenissen vinden zelden plaats op ‘historische’ locaties. Het startschot voor de totstandkoming van de VTB werd dan ook niet gegeven in een koninklijke zaal, schouwburg of andere grootse locatie, maar in de gemoedelijke gezelligheid van een lokaal Antwerps café op de hoek van het Statieplein (het huidige Koningin Astridplein) en de Gemeentestraat, De Zingende Molens.

Het begon allemaal met een klein berichtje dat op 4 juni 1921 in De Standaard werd gepubliceerd: de oproep “Naar een Vlaamschen Toeristenbond” deelde aan het Vlaamse leespubliek mee dat een “kleine kern van overtuigden – een drietal” de taak op zich had genomen om een Vlaamse toeristische vereniging te stichten. Het riep geïnteresseerden op om vijf dagen later te verzamelen in De Zingende Molens, en stelde een simpel doel voorop: “dat ieder die meent, op welke wijze en in welke mate dan ook, te kunnen bijdragen tot de oprichting van een V.T.B. zich dus nog heden aanmelde en ditmaal eens niet zegge: ‘dat het zonder hem ook wel zal gaan’.”[1]

De drie tenoren, de jonge ingenieur (Con)Stan(t) Leurs, de in Brussel wonende Nederlandse uitgever Chris de Does, en de Antwerpse stadsbediende Frits Henderickx, hadden voor hun oproep in De Standaard al uitvoerig de plannen besproken, en een deel van die conversaties wordt nog altijd bewaard in de collectie, in de toepasselijk genummerde archiefdoos A1.

In het bijzonder krijgen we ook een blik op de acties die Frits Henderickx – de, zoals we later zullen zien, ‘pessimist’ van het drietal – enkele jaren voordien al had ondernomen om een toeristische vereniging te stichten. Henderickx was immers lid van de Antwerpse tak van het Vlaams-nationalistische Vlaamsche Front (Frontpartij), en zag in de eerste plaats heil om in de schoot van de partij een toeristische afdeling op te richten.

De partij was het plan genegen, en op 27 juni 1919 vond een bureelvergadering plaats die zich boog over de materie en het voorstel van Henderickx goedkeurde. Met frisse moed wendde Henderickx zich tot zijn taak, maar kreeg al snel een slag van de hamer: de twee fietstochten die hij inrichtte om het veld af te toetsen brachten zo goed als niemand op de been. Daarenboven zorgde zijn aankomende dienstplicht ervoor dat hij spoedig alle plannen moest staken.

Henderickx’s mislukte poging had echter de kiem gelegd voor later succes: de bureelvergadering maakte immers ook melding van een bericht dat op 29 juni in het partijblad Ons Vaderland gepubliceerd zou worden. De oproep herinnerde de lezer aan voorgaande (gefaalde) pogingen om een Vlaamse toeristische vereniging te stichten, en zag het vooral als een noodzaak om zich te keren tegen de invloed van “den franskiljonschen Touring Club de Belgique”. Het bericht eindige zijn pleidooi voor een stichting met de oproep dat “wie de noodzakelijkheid van de oprichting van den Vlaamschen Wielrijders en Toeristenbond gevoelt en mede wil werken aan dit schoone doel, zende zijn betuiging van instemming aan den Boekhandel ‘Libertas’.”

Hoewel Henderickx kritisch stond tegenover het bericht – hij meende immers dat voorstellen die de Touring Club de Belgique (TCB) als “hoeksteen van hun betoog” namen, gedoemd waren te mislukken – stuurde hij op 1 juli een berichtje naar de boekhandel, en stelde zich niet veel later (niet toevallig na de twee mislukte fietstochten) “gaarne bereid naar mijn vermogen bij te dragen tot de werkzaamheden.” De eerste link met zijn medetenor, Chris de Does, was daarmee tot stand gekomen. De briefwisseling zou echter van korte duur zijn: Henderickx’s dienstplicht stopte al snel de conversatie tussen de twee.

Twee jaar lang zou er radiostilte zijn. De Does was in die tijd wel in contact gekomen met de derde tenor – Stan Leurs – maar, zoals hij later zelf toegaf in een brief aan Henderickx, concrete plannen hadden ze nog niet gevormd.

Na 13 april 1921 zou alles echter in een stroomversnelling komen. De voorzitter van het Vlaamsche Front, Herman Van Puymbroeck, meldde op die dag aan Henderickx dat hij een uitvoerige conversatie met Leurs had gehad over toerisme, en daarbij ook de naam van Henderickx had laten vallen. Van Puymbroeck – die later ook zou toetreden tot de VTB – spoorde zijn partijgenoot aan om contact op te nemen met Leurs om te zien wat er allemaal gedaan kon worden.

Henderickx sprong onmiddellijk in actie: hij contacteerde Leurs op 18 april, en had negen dagen later al een afspraak met de ingenieur om van gedachten te wisselen. Niet veel later zond Henderickx ook een berichtje naar De Does, en deed hem herinneren aan de “paar brieven [die ik] met u heb gewisseld” twee jaar eerder. De Does was de brieven duidelijk niet vergeten: hij sloot zich direct aan bij het tweetal. Hoewel het maar een kleine groep was, was het optimisme om de stichting van een toeristenbond tot een goed einde te brengen hoog. Zo ook bij Henderickx: “Staan we dus voorlopig enkel met z’n drieën, dan maar met z’n drieën voorwaarts!”

Er volgde echter al snel een discussie over wat de volgende stap moest zijn: Henderickx was een voorstander om achter gesloten deuren het werk rustig verder te zetten. Hij meende immers dat er “vooreerst niet meer mensen bij het opzet betrokken moeten zijn, dan nodig om daadwerkelijk de voorbereidende organisatie te beramen en tot stand te brengen. Als de Vl.T.B. er staat, dan eerst moet tot het publiek gegaan, eerder niet.” Of anders geformuleerd: “Presies zoals men tot z’n gasten zegt: Treedt binnen, dames en heren, de tafel is gedekt.”

De Does aan de andere kant was wél een voorstander van de publieke route: hij meende dat het nodig was om zoveel mogelijk “’aanpakkers’ bij elkaar te krijgen en de wagen aan het rollen te brengen. Het wordt nu ook tijd!”. Een bijeenkomst in Antwerpen leek hem daarvoor het meest geschikt om ervoor te zorgen dat “er van ’t jaar nog iets van [zou] komen.”

Jammer genoeg ontbreekt het vervolg van de conversatie tussen de drie tenoren, maar we kunnen wel vaststellen wie uiteindelijk het pleit had gewonnen. Op 9 juni vindt de eerste bijeenkomt van “aanpakkers” samen in het Antwerpse café: er zouden uiteindelijk 37 mensen opdagen. Veel werd er uiteindelijk niet beslist en er zouden in de maanden die volgden nog vele debatten en discussies gevoerd worden, maar de eerste steen was wel gelegd: de “aanpakkers” hadden de ‘VTBwagen’ aan het rollen gebracht.  


[1] Je kan het bericht uit De Standaard online terugvinden in de Belgicapress databank: zie https://www.belgicapress.be/index.php


Een deel van de bronnen die werden gebruikt voor dit stuk kun je hieronder raadplegen: