“In de valies van …”

We herontdekken de (verloren) valiezen van bepaalde VTB’ers. In dit artikel een blik achter de schermen tijdens de interviews met Karel De Meulemeester en Johan Van den Driessche.

Gedurende het onderzoek ‘100 jaar Vlaamse Toeristenbond (VTB)’ zijn er verschillende interviews afgenomen met oud-medewerkers die als aanvulling en verrijking dienen op de VTB-collectie, die in het ADVN wordt bewaard. In dit artikel geven we een voorproefje van de interviews met Karel De Meulemeester (directeur VTB-VAB vzw, 1968-1993) en Johan Van den Driessche (nationaal voorzitter VTB-VAB vzw en vtbKultuur, 2005-2012). Zij vertelden beiden een straf verhaal over een valies.

Karel De Meulemeester

“‘Blijf nog twee dagen in Griekenland, u krijgt uw geld terug.’ Ik
ben drie dagen later in Antwerpen teruggekomen met een rood
valiesje. In dat valiesje zaten tegoedbonnen voor verscheidene
reizen met Griekse rederijen. De inhoud van de koffer was gelijk
aan de waarde van hetgeen we door het faillissement kwijt
waren.”

Johan Palings, de toenmalige directeur van de VAB, speelde met het idee om een garage te openen. Een vereiste was dat er plaats moest zijn voor 25 auto’s. Aan dit concept hing een prijskaartje van pakweg een miljoen [Belgische frank]. Palings opperde het voorstel bij De Meulemeester: “kunnen wij dat betalen?”. De Meulemeester overtuigde, als secretaris van de raad van bestuur, zowel de voorzitter Jozef Van Overstraeten als de rest vanuit de raad van bestuur om te investeren in de garage.

Karel De Meulemeester, s.d. [ADVN, VFB1843]

Het budget om de garage op te richten, werd hoofdzakelijk gehaald uit een voorschot dat gevraagd werd bij de leden van VTB. Het zou dienen om een boot te huren bij een Griekse rederij, een activiteit uit het programma van het komende jaar. Aanvankelijk vond De Meulemeester het te riskant om dat geld te gebruiken, maar werd over de streep getrokken doordat de activiteit al bijna voor de helft was volgeboekt terwijl het nog een jaar wachten was op de afreis naar Griekenland. “Zeker als u weet dat met de mensen die toen al waren ingeschreven, de VTB al aan het bedrag van een miljoen [Belgische frank] kwam.” De verwachtingen dat dit een succesverhaal zou worden waren groot.

Ongelukkigerwijs greep op 21 april 1967 een groep officieren onder leiding van kolonel George Papadopoulos de macht in Griekenland. Dit betekende het faillissement voor de Griekse rederij en bijgevolg een catastrofe voor de VTB-VAB. Iemand moest het rampzalige nieuws gaan melden aan Jozef Van Overstraeten: De Meulemeester stelde zich kandidaat.

“Aan de Parklaan 32 was er eerst een kamertje, twee keer heb ik daar moeten wachten. De derde keer mocht ik in de living komen. Daar stond niks dan alleen een tafel in het midden van de kamer met daarop een bus Ovomaltine [poeder om chocolademelk te maken, nvdr]. Ik ben daar 20 jaar lang geregeld naar binnen gestapt, en heb nooit, maar dan ook nooit iets anders gedronken dan een beker Ovomaltine.

Reisbrochure Griekenland, jaren 1990. [ADVN, A1013]

Van Overstraeten verwees door naar advocaat meester Viktor (een van de bekendste advocaten van het moment). Meester Viktor legde daaropvolgend contact met een Griekse collega die evenmin iets kon doen, want een faillissement is een faillissement. De Meulemeester gaf echter niet op en wierp het daarom over een andere boeg. Hij nam contact op met de Griekse ambassade om zo een ontmoeting met Balopoulos, de minister van toerisme, te regelen. Pas enkele weken later kreeg De Meulemeester het bericht dat de kolonel hem verwachtte op 13 april om zeven uur ’s morgens op zijn bureau in Athene. De Meulemeester wilde kost wat kost de betaalde voorschotten opnieuw in handen krijgen. Daarom bereidde hij een speech voor in het Grieks die hij door zijn prof van Nieuwgrieks liet nalezen. De Meulemeester met een master in de klassieke filologie volgde tijdens zijn opleiding ook een keuzevak Nieuwgrieks waardoor hij de basisbegrippen alvast beheerde.

“In militaire houding stak ik daar mijn speech af. Die vent zijn mond viel open. Wat hij zei? ‘Blijf nog twee dagen in Griekenland, u krijgt uw geld terug.’ Ik ben drie dagen later in Antwerpen teruggekomen met een rood valiesje. In dat valiesje zaten tegoedbonnen voor verscheidene reizen met Griekse rederijen. De inhoud van de koffer was gelijk aan de waarde van hetgeen we door het faillissement kwijt waren. Zo is dat gegaan, letterlijk!”

Johan Van den Driessche

“Mijn wagen was mijn bureau bij manier van spreken.”

Het meest memorabele moment van zijn carrière bij VTB-VAB was uiteraard de persconferentie ter gelegenheid van de nieuwe naam (vtbKultuur) en bijhorend vernieuwd logo. Er werd intens toegeleefd naar dit moment. Johan Van den Driessche stond in 2008 aan het roer tijdens de transformatie van VTB-VAB naar vtbKultuur.

“Wat mij vooral is bijgebleven, is niet per se het moment maar eerder het
feit dat we echt hebben samengewerkt als ploeg. Toen wij midden in
die transformatie zaten, en dit is bijna anekdotisch, had ik een vergaderboekentas, precies een reiskoffer.”
In die koffer verzamelde Van den Driessche al zijn dossiers per onderwerp. Het ging van statuutveranderingen, nota’s, financiële afspraken met de VAB tot papieren rondom het nieuwe logo. Een koffer met ongeveer 40 mappen.

Johan Van den Driessche, s.d.

De koffer nam hij overal mee naartoe. “Mijn wagen was mijn bureau bij manier van spreken.” Na een drukke werkweek met vergaderingen ging Van den Driessche op een vrijdagavond met zijn collega’s nog even iets drinken in Sint-Pieters Woluwe. Toen hij zijn avond afsloot en aankwam bij zijn wagen merkte hij op dat de kofferbak was opengebroken. De tas was verdwenen.

“Die tas was mijn geheugen.” Dat was de eerste gedachte die in Van den Driessche opkwam. In de periode van de naamsverandering werd er (nog) niet altijd met een laptop gewerkt waardoor er niet van alles digitale kopieën werden opgeslagen. Moedeloos vertelde hij aan toenmalig directeur Ingrid Desmet en ondervoorzitter Frans Heyvaert de jammerlijke gebeurtenis. Van den Driessche herinnert zich nog steeds de onverwachte reactie van Heyvaert op de diefstal: “Waar stond uw auto precies geparkeerd?” Heyvaert ging er vanuit dat de inbrekers op zoek waren geweest naar waardevolle spullen om door te verkopen zoals laptops. Het enige wat er in de koffer Van den Driessche zat was papierwerk. “Met wat geluk vinden we dat nog ergens in een gracht.” Heyvaert ging daarom op speurtocht vanuit Meise naar Woluwe. Ondanks zijn poging werd de koffer met de 40 verloren dossiers, het werk van ettelijke uren aan vergaderen, nooit gevonden. Toch werden, dankzij het visueel geheugen van Van den Driessche en de reconstructie van de documenten door zijn team, de dossiers beetje bij beetje opnieuw samengesteld. “Dat is zo een moment dat je nooit meer vergeet”, lacht Van den Driessche.

ADVN dankt Karel De Meulemeester en Johan Van den Driessche en alle andere vroegere VTB-verantwoordelijken en vrijwilligers om hun ervaringen via de interviews met ons te delen.

29 januari 1922: afspraak in ‘De Gulden Kroon’

‘Tot ons groot spijt moeten wij vooreerst verklaren, dat het niet is mogen gelukken met 1 januari l.l. de werkzaamheden van den VTB aan te vangen.’ Met deze spijtbetuiging opende het voorlopige comité van de VTB haar brief aan haar ‘geachte medeleden’ in januari 1922. De brief veranderde echter snel van toon: het comité deelde immers mee dat ‘onze voorbereidende arbeid nu zoover gevorderd is, dat de stichting van den Bond – en daarmede zijn openbaar optreden – zeer binnenkort mogelijk is geworden.’

Zeven maanden nadat een groep ‘aanpakkers’ was samengekomen in café De Zingende Molens achtte het voorlopige comité het moment aangebroken om over te gaan tot de officiële stichting van de VTB. Op zondagochtend 29 januari, in ‘een der lokalen van het “Café Gorlé”, hoek Sint-Jacobsmarkt en Jezusstraat’, zou de knoop finaal doorgehakt worden. De stichting was echter nog geen voldongen feit, en het comité drong er bij haar stichtende leden op aan de vergadering bij te wonen.

‘ Zou de opkomst of de blijken van instemming beneden
redelijke verwachtingen blijven, dan zal
het Voorlopig Komiteit daaruit de logische gevolgtrekking maken!’

Het comité zag de vergadering immers als het start- of stopsein voor haar toekomstige werkzaamheden: ‘Zou de opkomst of de blijken van instemming beneden redelijke verwachtingen blijven, dan zal het Voorlopig Komiteit daaruit de logische gevolgtrekking maken!’. Ze waarschuwde haar leden dat als er niet genoeg animo zou zijn, ‘de mogelijkheid om tot een VTB te komen wellicht voor vele jaren van de baan’ zou zijn. De sense of urgency was bij het comité dan ook zeer groot: ‘men bedenke dus dat deze vergadering beslissend kan zijn!’.

De nood bleek uiteindelijk hoog genoeg te zijn bij de leden: 29 januari 1922 werd het officiële startschot van het honderdjarige parcours dat de VTB heeft doorlopen. Twee elementen uit de desbetreffende brief die het voorlopige comité aan haar leden stuurde verdienen na honderd jaar echter nog steeds extra aandacht. Ten eerste de locatie. ‘Café Gorlé’ verwijst naar de uitbater van het café op de hoek van de Sint-Jacobsmarkt en de Jezusstraat in Antwerpen. Edward Frans Gorlé, geboren op 28 september 1877, had samen met zijn vrouw Christina Marie Vanlier twee cafés in Antwerpen. ‘In de Toneelwereld’ in de Carnotstraat nr.40, en vanaf 1911 het café waar de VTB zou gesticht worden. De brief maakt melding van ‘Café Gorlé’, maar in Eenige bladzijden over het jong, schoon leven van den Vlaamschen Toeristenbond (1925) geeft VTB-secretaris Frans Luyten de echte naam van het café prijs: ‘een kern belangstellenden […] waren [op 29 januari 1922] opgeroepen bij Edward Gorlé, in “De Gulden Kroon”, hoek Jezusstraat en Sint-Jacobsmarkt.’

Foto van Stan Leurs met zijn dochter in de jaren 1930. Leurs was een van de drie stichters van het voorlopig comité van de VTB. ADVN VQT 11.21

Diezelfde Frans Luyten leidt ons ook tot een tweede opvallende vaststelling in de brief. Het adres van het voorlopige comité op de brief was immers verkeerd. De vestiging van de voorlopige VTB bevond zich in januari 1922 immers niet in de Jan Blockxstraat nr.10, maar in de woonkamer van Frans Luyten op de Oude Steenweg nr.13. Het is ook opvallend dat Frans Luyten, in tegenstelling tot zijn medeondertekenaars Chris de Does en Stan Leurs, als ‘tijdelijke’ secretaris werd voorgesteld. De reden hiervoor is dat een maand eerder de toenmalige secretaris van de VTB, Frits Henderickx, ontslag had genomen, en Luyten tijdelijk de functie had overgenomen (hij zou die ‘tijdelijke’ functie uiteindelijk blijven vervullen tot 1926). Henderickx oordeelde altijd dat Leurs en De Does te hard van stapel liepen, en toen de uitwerking van de plannen na de samenkomst in De Zingende Molens vertraging opliep, verslechterde de relatie tussen het drietal. Henderickx was immers van mening dat ‘omwentelingsplannen die zich opmaken om op een drafje heel Vlaanderen te veroveren, die zich schitterend voordoen, maar elk verband met de werkelijkheid ontberen, lopen naar het fiasco’. Henderickx trok uiteindelijk zijn conclusie nadat de stichting van de VTB opnieuw was uitgesteld, en diende in december 1921 zijn ontslag in.

Honderd jaar later, en met de viering van de officiële stichting in het vooruitzicht, kunnen we stellen dat dit op lange termijn een verkeerde inschatting is geweest: de ‘omwentelingsplannen’ die op ‘een drafje’ Vlaanderen wilden veroveren, bleken uiteindelijk succesvoller te zijn dan Henderickx in die decembermaand voor mogelijk had geacht…

Een deel van de bronnen die werden gebruikt voor dit stuk kun je hieronder raadplegen:

‘Ons zomeruur in gevaar!’

Op zaterdag 31 maart 1923 stond er een kleine aankondiging in de lokale West-Vlaamse krant De Iseghemnaar. ‘Tegenstrijdig er in de gazetten aangekondigd is geweest’, zo opende het bericht, ‘zal het zomeruur dit jaar niet toegepast worden.’ Het was dus niet nodig om de ‘horlogien’ aan te passen, en de goddelijke diensten en de Paasmis zouden op het vooropgestelde uur plaatsvinden.

Een week later werd de materie in de Izegemse krant echter diepgaander behandeld. Niet iedereen was het plan van de overheid immers genegen. De ‘uurkwestie’ had een hoop reacties losgeweekt in België, en had tegenstanders van de afschaffing van het zomeruur uit hun winterslaap gewekt.

Een van die tegenstanders was de nog maar net opgerichte VTB. Ook in De Toerist werd de ‘uurkwestie’ in de beginmaanden van 1923 uitvoerig besproken. Het uitgangspunt van de VTB verschilde echter van dat van haar medestanders. Een lezersbrief van een ‘trouwe VTB’er’ wees er op dat hoewel de kranten en tijdschriften wel op de ‘belangrijke voordelen, zowel op hygiënisch als op stoffelijk gebied (o.a. vuur en licht)’ van de invoeging van het zomeruur hadden gewezen, ze een cruciaal argument uit het oog hadden verloren: het toeristische.

Toerisme en het zomeruur gingen volgens de lezer en de VTB hand in hand. De vereniging oordeelde dat het zomeruur ‘natuurliefde en daardoor de levensvreugde’ bevorderde. Het extra uurtje bood immers ‘ideële voordelen’ aan de ‘honderdduizenden reizigers, toeristen, kampeerder etc.’ die na de werkdag – in ‘stoffige werkplaatsen of ongezonde fabrieksinrichtingen of benauwde lokalen’ – nog wilde genieten van de frisse buitenlucht. De bekommerde VTB’er ondersteunde de argumenten van zijn organisatie: afschaffing van het extra uurtje zou menig toerist doen besluiten dat het ‘de moeite niet meer waard [was] nog even buiten te wippen’, wat volgens het lid leidde tot een algemeen gebrek aan ‘toeristische ontwikkeling’.

Vanuit haar toeristische bekommernis schoot de VTB dan ook in gang: tijdens de bestuursvergadering van 18 februari 1923 had de vereniging een ‘Motie Zomeruur’ goedgekeurd. In de motie pleitte ze bij de overheid en de leden van de Kamer en de Senaat om ‘de invoering van de Zomertijd niet achterwege te laten’, en haalde ze de toeristische argumenten aan om haar motie te ondersteunen.  

Motie Zomeruur, voor de eerste keer gepubliceerd in De Toerist op 1-3-1923

Uiteindelijk wonnen de tegenstanders van de afschaffing het pleit. In het nummer van 15 april meldde de vereniging vol trots dat er was besloten om op 27 april het zomeruur in te voeren: ‘alle uurwerken moeten op die datum dus een uur worden vooruitgezet.’

In onze eigen tijd – waar de afschaffing van het zomer- of winteruur terug op de agenda staat – is dit toeristische argument voor het behoud van het extra uurtje een rariteit: het wordt immers niet meer aangehaald als reden om het zomeruur te behouden. Het is een intrigerende evolutie, omdat het volgens mij ook gekoppeld kan worden aan bredere evoluties van toerisme in de twintigste en eenentwintigste eeuw.

De eerste reden waarom het argument is verdwenen komt door de veel bredere aanwezigheid van artificieel licht in de samenleving. Een fiets- of wandeltocht in de avond loopt, in tegenstelling tot honderd jaar geleden, veel minder het risico om in complete duisternis plaats te vinden (er is wel altijd ergens een straatlantaarn in de buurt). Dit kan verbonden worden aan de impact van de auto, en de daaraan gekoppelde wegeninfrastructuur die voornamelijk in de tweede helft van de twintigste eeuw tot een ‘verlichting’ van de wegen heeft geleid, en het gemakkelijker maakte om toch nog ‘even buiten te wippen’. Honderd jaar geleden was de auto immers nog een schaars product in België.

De schrijver Marnix Gijsen (pseudoniem van Jan-Albert Goris), die in de jaren 1920 ook enkele bijdragen voor De Toerist had geschreven, had na een reis door Amerika in 1926 de aanwezigheid van de auto in de VS vergeleken met die in België. De auto was volgens Gijsen in België een ‘noodzakelijk handelsinstrument geworden zonder daarom heel en al zijn oorspronkelijk luxe-karakter te hebben verloren.’[i] De cijfers van het autogebruik in België uit 1926 bevestigen Gijsens observatie: in België was er ongeveer 1 auto per 84 inwoners, een enorme schaarste in vergelijking met de Verenigde Staten, waar 1 op 6 op dat moment al over een auto beschikte.[ii]

Foto van Marnix Gijsen in Seattle. Collectie Letterenhuis, Archief Marnix Gijsen, G994/P

Een tweede reden is dat de afstanden tussen plaatsen korter zijn geworden: de introductie van de auto en het vliegtuig als de twee belangrijkste vervoersmiddelen in toerisme in de tweede helft van de twintigste eeuw heeft het gevoel van afstand tussen vertrekplaats en eindbestemming drastisch verkleind. Toerisme is, in vergelijking met honderd jaar geleden, een globaal fenomeen geworden. Door de snelheid waarmee het mogelijk is geworden om van continent naar continent te springen is onze beleving van tijd daardoor ook veranderd: de rigiditeit van het leven in 1 specifieke tijdzone (tijdzones die voor het eerst in 1884 tijdens een internationale conferentie in Washington werden vastgelegd) is veranderd in een flexibiliteit van springen tussen verschillende tijden. Een citytrip naar Londen impliceert bijvoorbeeld een kortstondig terugdraaien van de tijd, om dan vervolgens weer een uur vooruit te springen na afloop van de trip. Een uurtje meer of minder in een bepaalde tijdzone is daardoor minder van belang geworden, omdat we sowieso al een losser begrip hebben gekregen over tijd, en het verschuiven ervan.

En ten slotte is er nog de introductie van het betaald verlof dat in 1936 voor de eerste keer een collectief recht werd. Het extra uurtje dat na de werkuren kon gebruikt worden om nog even op wandel- of fietstocht te trekken werd daardoor vervangen door een langere periode – traditioneel in de zomer – waarin mensen op vakantie trokken. Het belang van het zomeruur werd daardoor doorheen de tijd vanuit een toeristisch perspectief minder en minder relevant.

Het is vanzelfsprekend maar een klein voorbeeld, maar de motie van het zomeruur, en de toeristische argumenten die door VTB en VTB’ers werden aangehaald voor het behoud ervan, illustreren volgens mij op mooie wijze op hoeveel verschillende vlakken toerisme (en de VTB) uiteindelijk een rol hebben gespeeld, en nog steeds een invloed kunnen hebben.


[i] M. Gijsen, Ontdek Amerika (Antwerpen: 1930, 4e druk): 85.

[ii] A. Persyn, ‘Politie van het vervoer en van het verkeer’, De Toerist 5:11 (1-11-1926): 359-360.

Een levende steen

Vorig jaar had ik me naar aanleiding van de Erfgoeddag verdiept in de materie rond de dynamitering van de IJzertoren in 1946. Tijdens dit onderzoek (uiteindelijk uitgemond in een kleine bijdrage in ADVN-Mededelingen en een online lezing op een internationaal congres) stootte ik op een opvallend opiniestuk in De Nieuwe Standaard van de oud-vicerector van de KU Leuven, Karel Cruysberghs. Cruysberghs veroordeelde de dynamitering ten strengste, maar gaf tegelijkertijd aan dat de poging uiteindelijk op een mislukking was uitgedraaid. De brokstukken van de IJzertoren vormden volgens de oud-vicerector immers ‘levende stenen’ die ook na de dynamitering bleven voortbestaan.

‘Levende stenen’ is een intrigerende metafoor voor de context rond de IJzertoren: het geeft onmiddellijk aan dat een monument steeds onderhevig is aan interpretatie(s). Het impliceert bijgevolg ook dat naargelang de context verandert de betekenis die aan de stenen wordt gegeven kan veranderen, of gewoonweg verdwijnen (een ‘levende’ steen kan op een bepaald moment ‘sterven’).

Maar ‘levende stenen’ – zo heb ik geleerd na een uitzonderlijke vondst in het VTB-archief – is niet alleen een passende beeldspraak voor de dynamitering van de IJzertoren: de foto’s hierbij toegevoegd zijn een fascinerend voorbeeld van hoe de stenen ook letterlijk een nieuw leven konden krijgen. De foto’s illustreren immers een brokstuk van de gedynamiteerde IJzertoren, met het VTB-logo daarop prominent aanwezig. Het was in 1972 door het IJzerbedevaartcomité aan de VTB geschonken, als dank voor de vele steun van de VTB doorheen de decennia.

De VTB was op twee vlakken een belangrijke steunpilaar geweest voor het comité. Ten eerste had de VTB als toeristische vereniging een cruciale rol gespeeld in de massificatie van de IJzerbedevaarten. De VTB wilde immers via toerisme een wezenlijke rol spelen in de vorming van een Vlaamse identiteit. Dit kunnen we direct terugkoppelen aan het brokstuk: na wat speurwerk – en mede dankzij het beeldmateriaal hierbij toegevoegd – is het duidelijk geworden dat het overgeleverd stuk onderdeel was van de oriëntatietafel die de VTB al in 1934 had geplaatst op de IJzertoren. Het is bijgevolg een fascinerend voorbeeld van hoe de VTB via haar toeristische werking een bijdrage wilde leveren aan de bredere Vlaamse beweging.

Dit deed ze, ten tweede, ook via financiële middelen. Het document hierbij toegevoegd is een ‘blijvende dankbare herinnering’ van het IJzerbedevaartcomité aan de VTB voor haar bijdrage van meer dan 100.000fr. voor de heropbouw van de IJzertoren. Het benadrukt de verwevenheid tussen de IJzertoren en de VTB doorheen de laatste eeuw, en verklaart ook mede waarom het brokstuk van de eerste VTB-oriëntatietafel een nieuw leven werd geschonken.

Het is ten slotte ook geweldig om vast te stellen dat de steen uiteindelijk nog een ‘derde leven’ heeft gekregen: ze is immers nu een van de meest unieke stukken die via de overdracht van het VTB-archief aan het ADVN een plaats heeft gekregen in het archief![1]

Filmpje over de eerste VTB-oriëntatietafel die in 1934 op de IJzertoren werd geplaatst. Als je goed kijkt zie je hetzelfde VTB-logo van het brokstuk terug op de oriëntatietafel. In de jaren 1960 zou de VTB een nieuwe oriëntatietafel schenken aan de IJzertoren.

[1] Een speciale dankjewel aan Peter Verplancke van het Museum aan de IJzer die de suggestie had gemaakt dat het brokstuk mogelijk afkomstig was van de eerste VTB-oriëntatietafel!

“Langs en over de Taalgrens” (Deel 1)

Zondagochtend. Het is voor velen onder ons een standaard ritueel geworden om in het ochtendgloren van de laatste weekdag de benen uit te strekken op de fiets. Ikzelf heb een recente zondag aangewend om ook nog eens op het ‘stalen ros’ te springen. De aanzet: het herontdekken van een tocht die Ashaverus (een pseudoniem van VTB-medestichter Stan Leurs) 99 jaar geleden in het tweede nummer van De Toerist had beschreven: een tocht ‘langs en over de taalgrens’ van Leuven tot Jodoigne (Geldenaken), met onderweg natuurlijk een hoop interessante stopplaatsen. Met frisse moed en benen trok ik het pad op, en liet me begeleiden door de pen van Ashaverus.  

Onze reisgids begon zijn beschrijving met een tip:

De fietsers welke het mooie van Vlaanderen in al zijn hoekjes en kanten willen genieten zouden verkeerd doen zich uitsluitend aan de breede rijksbaan te houden; ze moeten er integendeel wat voor over hebben om de min comfortabele en in het Zuiden des lands sterk hellende en dellende gemeentesteenwegen te berijden, ook het zelfs wel eens aandurven zich met het rijwiel op een ongekasseiden weg te wagen ‘op risico’ van te moeten afstijgen of van erger nog door modder en zand te moeten ploeteren.

De tip sluit zich naadloos aan bij het mantra van de VTB: om ‘echt’ te ontdekken moet je risico’s durven nemen. Het “mooie van Vlaanderen in al zijn hoekjes en kanten” vereist dat de fietser van het standaard pad – de “breede rijksbaan” – durft afdwalen. Het resultaat, ondanks de beproevingen van “hellende en dellende” en “ongekasseide” wegen, en “modder en zand”, stelt niet teleur: het is immers in de “hoekjes” dat je Ashaverus’ onontdekte schatten zult vinden.

Mijn beproevingen waren echter anders dan die beschreven door mijn reisgids. “Ongekasseide” wegen zijn immers ‘gebetonneerde’ banen geworden, “modder en zand” zijn het speelveld van de mountainbiker geworden, en de “hellende en dellende” gemeentesteenwegen ogen nu vlakker door de overvloed aan versnellingen op mijn fiets. Mijn beproevingen daarentegen waren veeleer technologisch van aard: is de gsm wel voldoende opgeladen, vindt mijn sporthorloge wel de GPS om de route te traceren, etc.?

Sommige zaken zijn echter tijdloos: “een flinke rem” is en blijft geen “overbodig tuig”, en een “paar flink getrainde benen” zijn een cruciale voorwaarde om “zonder te veel zuchten of blazen de hoogten op te klimmen”. Met al deze inlichtingen en voorbodes in gedachte (en de nodige voeding voor onderweg) sprong ik uiteindelijk op de fiets.

Onze tocht zelf start aan de Parkpoort (de “Perksche Poort”) in Leuven: via het “viaduct van den spoorweg” en de nog steeds “tamelijk sterk en dan weer eens zachter[e]” beklimming die erop volgt bevinden we ons spoedig op de baan richting Bierbeek. In de tijd van onze reisgids was het nog het “smalle, niet officieele fietspaadje”, nu is het toepasselijk gekend als de ‘Geldenaaksebaan’, de geplaveide brede baan die ons heel de weg zal begeleiden naar onze eindbestemming.

De omgeving rond de hernieuwde baan lijkt op het eerste zicht de tand des tijds te hebben doorstaan: we fietsen immers nog steeds tussen enerzijds de “beboschte hoogten van het Hageland” en het “meer eentonige, weinig beboschte Haspengouwsch plattelandschap” anderzijds. Andere kenmerken zijn verloren geraakt: de huizen langs de baan die deel uitmaakten van Haasrode, “een parochie onder Bierbeek”, zijn vervangen door bedrijfsgebouwen en tankstations, en de stilte van de beboste Hagenlandse hoogtes wordt veeleer verstoord door de autosnelweg die er doorheen raast.

Een beeld van het “meer eentonige, weinig beboschte Haspengouwsche plattelandschap”. Foto Kas Swerts

Na een aangenaam vervolg (de baan is inderdaad, zoals onze reisgids aangeeft, “meer dalend dan klimmend”) bereiken we spoedig Bierbeek, de eerste plaats waar we eventjes afstijgen. Ashaverus raadt ons immers aan halt te houden aan de kerk, en het beeld van het koor dat hij toevoegt aan zijn wegbeschrijving kunnen we gemakkelijk terugvinden. De kerk lijkt nu nog meer dan in de tijd van Ashaverus een verborgen schat te zijn geworden (de ommuring helpt ook niet). Het oude gebouw heeft immers een nieuwe uitdager gekregen als lokaal ankerpunt: het nabijgelegen voetbalterrein met haar enorme verlichtingspalen illustreert dat de kerktoren niet langer de enige constructie is die als een referentiepunt boven de huizen rijst.

Het volgend stuk van de tocht bestaat voornamelijk uit “zuchten en blazen”: “we hebben”, zoals Ashaverus aangeeft, “nogal flink te klimmen om het hooge land weer te bereiken”. De “[merkwaardig] mooie hoeve” in Opvelp, “een aardig voorbeeld van het Haspengouwsche [hoeve]type”, groet ons op de weg naar Meldert. Hoeves hebben doorheen de jaren wel een andere (sociale) status gekregen: waar hoeves vroeger nog een toonbeeld van soberheid waren, zijn ze nu veelal een ideaaltype van rijkdom.

Het vele klimwerk rond de omgeving van de vallei van de Velpe werpt uiteindelijk wel haar vruchten af: op het hoogste punt in de omgeving zien we immers in de verte onze bestemming al liggen: de Sint-Ermelindis kerk van Meldert. De kerk staat, net zoals 99 jaar geleden, nog altijd in het centrum van het dorpje, en eist alle aandacht op (wat niet moet verbazen, het is een mooie kerk).

De kerk lijkt er doorheen de jaren wel een nieuwe functie bij te hebben gekregen: de twee plakkaten met informatie en wandelroutes (‘Getevallei’ en ‘Hoegaarden Bierdorp’) illustreren dat de kerk een toeristische ‘helpdesk’ of infopunt is geworden: een wandel- of fietslustige toerist kan zich probleemloos beroepen op de informatie aan de kerk om een aangename tocht uit te stippelen. Het is een toonbeeld van de invloed die de uitdijende toeristische infrastructuur in de laatste honderd jaar heeft gehad.

Toerisme is immers alomtegenwoordig geworden, het heeft haar weg gevonden tot in de kleinste “hoekjes en kanten”. De aanwezigheid van toerisme in het landschap (via plakkaten en dergelijke) is een fascinerende evolutie: het is een logische uitbreiding van de teksten die Ashaverus (en met hem zoveel andere VTB’ers) doorheen de jaren hebben geschreven.

Op dit punt moet ik echter bekennen dat ik niet aandachtig had geluisterd naar Ashaverus’ waarschuwing: mijn “flink getrainde benen” begonnen het klimwerk te voelen, en ik besloot om mijn tocht in te korten. Maar geen nood: na een uitgebreide rustpauze (en nog wat extra trainingssessies) zal ik de tocht verderzetten, richting Jodoigne.

9 juni 1921: een groep “aanpakkers” komt samen in de Zingende Molens

Het klinkt misschien als een platitude, maar historische gebeurtenissen vinden zelden plaats op ‘historische’ locaties. Het startschot voor de totstandkoming van de VTB werd dan ook niet gegeven in een koninklijke zaal, schouwburg of andere grootse locatie, maar in de gemoedelijke gezelligheid van een lokaal Antwerps café op de hoek van het Statieplein (het huidige Koningin Astridplein) en de Gemeentestraat, De Zingende Molens.

Het begon allemaal met een klein berichtje dat op 4 juni 1921 in De Standaard werd gepubliceerd: de oproep “Naar een Vlaamschen Toeristenbond” deelde aan het Vlaamse leespubliek mee dat een “kleine kern van overtuigden – een drietal” de taak op zich had genomen om een Vlaamse toeristische vereniging te stichten. Het riep geïnteresseerden op om vijf dagen later te verzamelen in De Zingende Molens, en stelde een simpel doel voorop: “dat ieder die meent, op welke wijze en in welke mate dan ook, te kunnen bijdragen tot de oprichting van een V.T.B. zich dus nog heden aanmelde en ditmaal eens niet zegge: ‘dat het zonder hem ook wel zal gaan’.”[1]

De drie tenoren, de jonge ingenieur (Con)Stan(t) Leurs, de in Brussel wonende Nederlandse uitgever Chris de Does, en de Antwerpse stadsbediende Frits Henderickx, hadden voor hun oproep in De Standaard al uitvoerig de plannen besproken, en een deel van die conversaties wordt nog altijd bewaard in de collectie, in de toepasselijk genummerde archiefdoos A1.

In het bijzonder krijgen we ook een blik op de acties die Frits Henderickx – de, zoals we later zullen zien, ‘pessimist’ van het drietal – enkele jaren voordien al had ondernomen om een toeristische vereniging te stichten. Henderickx was immers lid van de Antwerpse tak van het Vlaams-nationalistische Vlaamsche Front (Frontpartij), en zag in de eerste plaats heil om in de schoot van de partij een toeristische afdeling op te richten.

De partij was het plan genegen, en op 27 juni 1919 vond een bureelvergadering plaats die zich boog over de materie en het voorstel van Henderickx goedkeurde. Met frisse moed wendde Henderickx zich tot zijn taak, maar kreeg al snel een slag van de hamer: de twee fietstochten die hij inrichtte om het veld af te toetsen brachten zo goed als niemand op de been. Daarenboven zorgde zijn aankomende dienstplicht ervoor dat hij spoedig alle plannen moest staken.

Henderickx’s mislukte poging had echter de kiem gelegd voor later succes: de bureelvergadering maakte immers ook melding van een bericht dat op 29 juni in het partijblad Ons Vaderland gepubliceerd zou worden. De oproep herinnerde de lezer aan voorgaande (gefaalde) pogingen om een Vlaamse toeristische vereniging te stichten, en zag het vooral als een noodzaak om zich te keren tegen de invloed van “den franskiljonschen Touring Club de Belgique”. Het bericht eindige zijn pleidooi voor een stichting met de oproep dat “wie de noodzakelijkheid van de oprichting van den Vlaamschen Wielrijders en Toeristenbond gevoelt en mede wil werken aan dit schoone doel, zende zijn betuiging van instemming aan den Boekhandel ‘Libertas’.”

Hoewel Henderickx kritisch stond tegenover het bericht – hij meende immers dat voorstellen die de Touring Club de Belgique (TCB) als “hoeksteen van hun betoog” namen, gedoemd waren te mislukken – stuurde hij op 1 juli een berichtje naar de boekhandel, en stelde zich niet veel later (niet toevallig na de twee mislukte fietstochten) “gaarne bereid naar mijn vermogen bij te dragen tot de werkzaamheden.” De eerste link met zijn medetenor, Chris de Does, was daarmee tot stand gekomen. De briefwisseling zou echter van korte duur zijn: Henderickx’s dienstplicht stopte al snel de conversatie tussen de twee.

Twee jaar lang zou er radiostilte zijn. De Does was in die tijd wel in contact gekomen met de derde tenor – Stan Leurs – maar, zoals hij later zelf toegaf in een brief aan Henderickx, concrete plannen hadden ze nog niet gevormd.

Na 13 april 1921 zou alles echter in een stroomversnelling komen. De voorzitter van het Vlaamsche Front, Herman Van Puymbroeck, meldde op die dag aan Henderickx dat hij een uitvoerige conversatie met Leurs had gehad over toerisme, en daarbij ook de naam van Henderickx had laten vallen. Van Puymbroeck – die later ook zou toetreden tot de VTB – spoorde zijn partijgenoot aan om contact op te nemen met Leurs om te zien wat er allemaal gedaan kon worden.

Henderickx sprong onmiddellijk in actie: hij contacteerde Leurs op 18 april, en had negen dagen later al een afspraak met de ingenieur om van gedachten te wisselen. Niet veel later zond Henderickx ook een berichtje naar De Does, en deed hem herinneren aan de “paar brieven [die ik] met u heb gewisseld” twee jaar eerder. De Does was de brieven duidelijk niet vergeten: hij sloot zich direct aan bij het tweetal. Hoewel het maar een kleine groep was, was het optimisme om de stichting van een toeristenbond tot een goed einde te brengen hoog. Zo ook bij Henderickx: “Staan we dus voorlopig enkel met z’n drieën, dan maar met z’n drieën voorwaarts!”

Er volgde echter al snel een discussie over wat de volgende stap moest zijn: Henderickx was een voorstander om achter gesloten deuren het werk rustig verder te zetten. Hij meende immers dat er “vooreerst niet meer mensen bij het opzet betrokken moeten zijn, dan nodig om daadwerkelijk de voorbereidende organisatie te beramen en tot stand te brengen. Als de Vl.T.B. er staat, dan eerst moet tot het publiek gegaan, eerder niet.” Of anders geformuleerd: “Presies zoals men tot z’n gasten zegt: Treedt binnen, dames en heren, de tafel is gedekt.”

De Does aan de andere kant was wél een voorstander van de publieke route: hij meende dat het nodig was om zoveel mogelijk “’aanpakkers’ bij elkaar te krijgen en de wagen aan het rollen te brengen. Het wordt nu ook tijd!”. Een bijeenkomst in Antwerpen leek hem daarvoor het meest geschikt om ervoor te zorgen dat “er van ’t jaar nog iets van [zou] komen.”

Jammer genoeg ontbreekt het vervolg van de conversatie tussen de drie tenoren, maar we kunnen wel vaststellen wie uiteindelijk het pleit had gewonnen. Op 9 juni vindt de eerste bijeenkomt van “aanpakkers” samen in het Antwerpse café: er zouden uiteindelijk 37 mensen opdagen. Veel werd er uiteindelijk niet beslist en er zouden in de maanden die volgden nog vele debatten en discussies gevoerd worden, maar de eerste steen was wel gelegd: de “aanpakkers” hadden de ‘VTBwagen’ aan het rollen gebracht.  


[1] Je kan het bericht uit De Standaard online terugvinden in de Belgicapress databank: zie https://www.belgicapress.be/index.php


Een deel van de bronnen die werden gebruikt voor dit stuk kun je hieronder raadplegen: