Zondagochtend. Het is voor velen onder ons een standaard ritueel geworden om in het ochtendgloren van de laatste weekdag de benen uit te strekken op de fiets. Ikzelf heb een recente zondag aangewend om ook nog eens op het ‘stalen ros’ te springen. De aanzet: het herontdekken van een tocht die Ashaverus (een pseudoniem van VTB-medestichter Stan Leurs) 99 jaar geleden in het tweede nummer van De Toerist had beschreven: een tocht ‘langs en over de taalgrens’ van Leuven tot Jodoigne (Geldenaken), met onderweg natuurlijk een hoop interessante stopplaatsen. Met frisse moed en benen trok ik het pad op, en liet me begeleiden door de pen van Ashaverus.
Onze reisgids begon zijn beschrijving met een tip:
De fietsers welke het mooie van Vlaanderen in al zijn hoekjes en kanten willen genieten zouden verkeerd doen zich uitsluitend aan de breede rijksbaan te houden; ze moeten er integendeel wat voor over hebben om de min comfortabele en in het Zuiden des lands sterk hellende en dellende gemeentesteenwegen te berijden, ook het zelfs wel eens aandurven zich met het rijwiel op een ongekasseiden weg te wagen ‘op risico’ van te moeten afstijgen of van erger nog door modder en zand te moeten ploeteren.
De tip sluit zich naadloos aan bij het mantra van de VTB: om ‘echt’ te ontdekken moet je risico’s durven nemen. Het “mooie van Vlaanderen in al zijn hoekjes en kanten” vereist dat de fietser van het standaard pad – de “breede rijksbaan” – durft afdwalen. Het resultaat, ondanks de beproevingen van “hellende en dellende” en “ongekasseide” wegen, en “modder en zand”, stelt niet teleur: het is immers in de “hoekjes” dat je Ashaverus’ onontdekte schatten zult vinden.
Mijn beproevingen waren echter anders dan die beschreven door mijn reisgids. “Ongekasseide” wegen zijn immers ‘gebetonneerde’ banen geworden, “modder en zand” zijn het speelveld van de mountainbiker geworden, en de “hellende en dellende” gemeentesteenwegen ogen nu vlakker door de overvloed aan versnellingen op mijn fiets. Mijn beproevingen daarentegen waren veeleer technologisch van aard: is de gsm wel voldoende opgeladen, vindt mijn sporthorloge wel de GPS om de route te traceren, etc.?
Sommige zaken zijn echter tijdloos: “een flinke rem” is en blijft geen “overbodig tuig”, en een “paar flink getrainde benen” zijn een cruciale voorwaarde om “zonder te veel zuchten of blazen de hoogten op te klimmen”. Met al deze inlichtingen en voorbodes in gedachte (en de nodige voeding voor onderweg) sprong ik uiteindelijk op de fiets.
Onze tocht zelf start aan de Parkpoort (de “Perksche Poort”) in Leuven: via het “viaduct van den spoorweg” en de nog steeds “tamelijk sterk en dan weer eens zachter[e]” beklimming die erop volgt bevinden we ons spoedig op de baan richting Bierbeek. In de tijd van onze reisgids was het nog het “smalle, niet officieele fietspaadje”, nu is het toepasselijk gekend als de ‘Geldenaaksebaan’, de geplaveide brede baan die ons heel de weg zal begeleiden naar onze eindbestemming.
De omgeving rond de hernieuwde baan lijkt op het eerste zicht de tand des tijds te hebben doorstaan: we fietsen immers nog steeds tussen enerzijds de “beboschte hoogten van het Hageland” en het “meer eentonige, weinig beboschte Haspengouwsch plattelandschap” anderzijds. Andere kenmerken zijn verloren geraakt: de huizen langs de baan die deel uitmaakten van Haasrode, “een parochie onder Bierbeek”, zijn vervangen door bedrijfsgebouwen en tankstations, en de stilte van de beboste Hagenlandse hoogtes wordt veeleer verstoord door de autosnelweg die er doorheen raast.
Na een aangenaam vervolg (de baan is inderdaad, zoals onze reisgids aangeeft, “meer dalend dan klimmend”) bereiken we spoedig Bierbeek, de eerste plaats waar we eventjes afstijgen. Ashaverus raadt ons immers aan halt te houden aan de kerk, en het beeld van het koor dat hij toevoegt aan zijn wegbeschrijving kunnen we gemakkelijk terugvinden. De kerk lijkt nu nog meer dan in de tijd van Ashaverus een verborgen schat te zijn geworden (de ommuring helpt ook niet). Het oude gebouw heeft immers een nieuwe uitdager gekregen als lokaal ankerpunt: het nabijgelegen voetbalterrein met haar enorme verlichtingspalen illustreert dat de kerktoren niet langer de enige constructie is die als een referentiepunt boven de huizen rijst.
Het volgend stuk van de tocht bestaat voornamelijk uit “zuchten en blazen”: “we hebben”, zoals Ashaverus aangeeft, “nogal flink te klimmen om het hooge land weer te bereiken”. De “[merkwaardig] mooie hoeve” in Opvelp, “een aardig voorbeeld van het Haspengouwsche [hoeve]type”, groet ons op de weg naar Meldert. Hoeves hebben doorheen de jaren wel een andere (sociale) status gekregen: waar hoeves vroeger nog een toonbeeld van soberheid waren, zijn ze nu veelal een ideaaltype van rijkdom.
Het vele klimwerk rond de omgeving van de vallei van de Velpe werpt uiteindelijk wel haar vruchten af: op het hoogste punt in de omgeving zien we immers in de verte onze bestemming al liggen: de Sint-Ermelindis kerk van Meldert. De kerk staat, net zoals 99 jaar geleden, nog altijd in het centrum van het dorpje, en eist alle aandacht op (wat niet moet verbazen, het is een mooie kerk).
De kerk lijkt er doorheen de jaren wel een nieuwe functie bij te hebben gekregen: de twee plakkaten met informatie en wandelroutes (‘Getevallei’ en ‘Hoegaarden Bierdorp’) illustreren dat de kerk een toeristische ‘helpdesk’ of infopunt is geworden: een wandel- of fietslustige toerist kan zich probleemloos beroepen op de informatie aan de kerk om een aangename tocht uit te stippelen. Het is een toonbeeld van de invloed die de uitdijende toeristische infrastructuur in de laatste honderd jaar heeft gehad.
Toerisme is immers alomtegenwoordig geworden, het heeft haar weg gevonden tot in de kleinste “hoekjes en kanten”. De aanwezigheid van toerisme in het landschap (via plakkaten en dergelijke) is een fascinerende evolutie: het is een logische uitbreiding van de teksten die Ashaverus (en met hem zoveel andere VTB’ers) doorheen de jaren hebben geschreven.
Op dit punt moet ik echter bekennen dat ik niet aandachtig had geluisterd naar Ashaverus’ waarschuwing: mijn “flink getrainde benen” begonnen het klimwerk te voelen, en ik besloot om mijn tocht in te korten. Maar geen nood: na een uitgebreide rustpauze (en nog wat extra trainingssessies) zal ik de tocht verderzetten, richting Jodoigne.